natuurtechniek

• Geluid:  natuurtechniek    (hulp, bestand)
• IPA: / naˈtyrtɛxˌnik / (4 lettergrepen)

• na·tuur·tech·niek

• samenstelling van  natuur zn  en  techniek zn 
  • waarin "natuur" verwijst naar "natuurbehoud of natuurbeheer", geïntroduceerd door de 20e-eeuwse Nederlandse natuurbeschermer P.G. van Tienhoven in deze betekenis aangetroffen vanaf 1946 (zie vindplaats hieronder) ^[1]
  • waarin "natuur" verwijst naar "natuurwetenschap", in de betekenis ‘moderne techniek’ aangetroffen vanaf 1909 ^[2]

de natuurtechniek v

1. bewuste ingrepen in een gebied om biodiversiteit of landschap in stand te houden of te verbeteren

   ▸ Dit soort werk valt onder de term natuurontwikkeling, te omschrijven als 'het bewust creëren van omstandigheden waarin plante- en diersoorten kunnen voortbestaan op plaatsen waar die condities ontbreken, maar in beginsel wel aanwezig zijn'. Natuurtechniek als nieuwe trend en als tegenpool van de 'oude' cultuurtechniek.^[3]

   ▸ Het is van het grootste belang, dat we inde toekomstleven ineen harmonisch landschap en niet ineen cultuursteppe. (…) Naast cultuurtechniek zal voortaan de natuurtechniek een voorname plaats in moeten nemen.^[4]

2. (verouderd) bewerkingen en verrichtingen die hun grondslag vinden in de exacte wetenschappen

   ▸ En onze moderne melkgeefsters met ver boven de vier procent vet, dat zijn inderdaad ware wonderen der natuurtechniek.^[5]

• techniek

• cultuurtechniek

• Het woord 'natuurtechniek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.