vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich overeten | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | overeet me | wij, we | overeten ons | ik | overat me | wij, we | overaten ons | ik | zal me overeten | wij, we | zullen ons overeten |
2 | jij, je | overeet je | jullie | overeten je | jij, je | overat je | jullie | overaten je | jij, je | zal, zult je overeten | jullie | zullen je overeten |
u | overeet zich/u | u | overeet zich/u | u | overat zich/u | u | overat zich/u | u | zult zich/u overeten | u | zult zich/u overeten | |
gij, ge | overeet u | gij, ge, gijlieden |
overeet u | gij, ge | overat u | gij, ge, gijlieden |
overat u | gij, ge | zult u overeten | gij, ge gijlieden |
zult u overeten | |
3 | hij, zij, het | overeet zich | zij, ze | overeten zich | hij, zij, het | overat zich | zij, ze | overaten zich | hij, zij, het | zal zich overeten | zij, ze | zullen zich overeten |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich overetend | zich overeten hebben | overeet u/je , overeet je | overete zich |