rotspunt

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord rotspunt. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord rotspunt, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je rotspunt in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord rotspunt is hier. De definitie van het woord rotspunt zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanrotspunt, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
uitzicht vanaf een rotspunt
  • rots·punt
enkelvoud meervoud
naamwoord rotspunt rotspunten
verkleinwoord rotspuntje rotspuntjes

de rotspuntv / m

  1. een natuurlijk, stenen uitsteeksel
    • Diep daarbeneden, waar de millimeters reusachtig worden en de stofjes als bergen zijn, ontvouwt zich een schoonheid die maar weinigen kennen. Neem die rotspunt hierboven. Niets rots. De laagjes 'gesteente' zijn in het echt zo'n vijf atomen dik en gemaakt van titaankoolstof, een exotisch materiaal dat wordt onderzocht vanwege mogelijke toepassingen in zonnecellen of sensoren. De microscoopfoto viel, net als de andere beelden op deze pagina, donderdag in de prijzen bij de negende 'visualisatiewedstrijd' van het wetenschapsblad Science en de Amerikaanse National Science Foundation. [2] 
    • Tim Douwsma verblijft op dit moment op Curaçao en daar staat hem een grote uitdaging te wachten. Bij het plaatsje Westpunt is het strand Playa Forti en daar is een rotspunt van 12 meter hoogte. Het is een plek die bekend staat om een gevaarlijke sprong van die hoogte in het water. Tim overweegt het, zo laat hij weten in het filmpje, maar of hij ook daadwerkelijk van cliff afdurft, is nog even een raadsel. [3] 
    • De huurprijs varieert van ruim 10.000 euro tot maximaal 30.000 euro per week. Maar dan heb je ook wat! Het reusachtige pand op een rotspunt heeft maar liefst elf slaapkamers en is daarmee geschikt voor bescheiden groepsvakanties. [4] 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]