schellenboom

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord schellenboom. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord schellenboom, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je schellenboom in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord schellenboom is hier. De definitie van het woord schellenboom zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanschellenboom, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • schel·len·boom
enkelvoud meervoud
naamwoord schellenboom schellenbomen
verkleinwoord schellenboompje schellenboompjes

de schellenboomm

  1. (muziek) instrument dat bestaat uit verticale steel met dwarshouten en versieringen waaraan belletjes hangen; gebruikt door muziekkorpsen
     Onder veel publieke bijval was toen geëindigd met Haydns 'Militaire' symfonie, precies 200 jaar oud. Daarbij trad het laaste deel een viermans slagwerkorkestje op dat luidruchtig voor het podium langsmarcheerde, onder aanvoering van een vaandelachtige ‘schellenboom’ met rinkelende belletjes.[2]
     De Janitsaren vormden destijds de keurtroepen van het Turkse leger. Tijdens plechtigheden en krijgsverrichtingen werden ze begeleid of aangevuurd door een ‘luidruchtig’ muziekkorps. In de 17de eeuw bestond dat uit o.a. trompetten, fluiten, schalmeien en een arsenaal aan slagwerk, zoals pauken, bekkens, triangels, allerhande trommen en zgn. schellenbomen (stokken met belletjes).[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 augustus 2022 Weblink bron
    Kasper Jansen
    “Bruggen dirigeert een weldadige Haydn en Mozart” (18 juli 1994) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 augustus 2022 Weblink bron
    Hugo Heughebaert
    ‘Octophorus’ vertolkt Jantisarenmuziek in: Ons Erfdeel., jrg. 32 nr. 3 (mei/juni 1989), Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer, p. 455