taakuur

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord taakuur. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord taakuur, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je taakuur in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord taakuur is hier. De definitie van het woord taakuur zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vantaakuur, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taak·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taakuur taakuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het taakuuro

  1. (onderwijs) voor een leraar een tijd die gebruikt wordt voor een andere taak dan lesgeven
    • Bernolet leert allochtone scholiertjes Nederlands en is "remedial teacher" op een lagere school bij het Rotterdamse Centraal Station. Van 41.000 frank salaris is hij naar 55.000 gestapt, maar naast de lessen heeft iedereen per jaar honderd twintig "taakuren". Die slaan op zaken als de parochiewerking, het kerstfeest, het afsluitingsfeest, de zorg voor het magazijn of de computers. Hoe de fiscus Bernolet zal aanpakken, kan niemand hem al duidelijk vertellen, want de situatie is nog te nieuw. Maar: "Absoluut doen Tof"  
    • Wat de werkdruk ook erg verhoogt, zijn de taken die niet direct te maken hebben met het werk met de kinderen, zoals administratie en schoonmaakwerk. Volgens de FNV werden deze uren vroeger apart ingeroosterd, maar zijn de 'taakuren'nu wegbezuinigd. Pedagogisch medewerkers moeten deze klusjes opknappen, wat ten koste gaat van de aandacht voor de kinderen.  
    • Bij deze forse lestaak komen nog taakuren, zoals vergaderingen, surveillance en oudercontact. Het beantwoorden van e-mails zit daar niet eens bij.  
  2. (onderwijs) voor leerlingen een tijd die ze gebruiken voor het uitvoeren van een taak
Vertalingen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. de Standaard 31 augustus 1999 Hein De Belder
  2. Tubantia Annabel van Gestel 13 september 2017
  3. NRC 18 oktober 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be