Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
trimster. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
trimster, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
trimster in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
trimster is hier. De definitie van het woord
trimster zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
trimster, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de trimster v [1]
- (sport) vrouw die sport om de conditie op peil te houden
- De Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie (KNAU) heeft met Maria Mesland uit Doetinchem het 75.000e lid ingeschreven. Sedert 1975 is de atletiekunie jaarlijks gegroeid. De 41-jarige trimster van de vereniging Argo kreeg gisteren in het bondsbureau in Nieuwegein een complete loopset uit handen van interim-voorzitter Anny Schmitz-Broekhoff. [2]
- (beroep) vrouw die de vacht van een hond in model knipt
- Renate heeft al vijftien jaar ervaring als trimster van honden, ook van showhonden. Tevens houdt ze zich bezig met kleindieren. Cavia's, konijnen en dergelijke kunnen bij haar gebracht worden om de nagels te knippen. Binnenkort wil ze beginnen met een apart 'spreekuur' voor kleindieren op woensdagmiddag, zodat de kinderen op hun vrije middag van school kunnen komen met hun cavia of konijn. [3]
- Dierenarts van Zuijlen is eveneens van de partij en verzorgt een lezing over een specifiek gezondheidsaspect van de Berner Sennen. Ook kunnen de wandelaars met hun hond terecht bij een dierenfysiotherapeut en een trimster. [4]
- vrouw die op een zeilboot zorgt voor de goede stand en vorm van de zeilen
- ,,Sommigen hebben al zeven keer de wereld rondgezeild.’’ Ze hoopt af en toe de kans te krijgen achter het stuur plaats te nemen, maar is vooral aangewezen op een voor haar nieuwe rol als trimster. ,,Heel gaaf. Dat is echt keihard werken.’’ [5]
94 % |
van de Nederlanders;
|
80 % |
van de Vlamingen.[6]
|