uitkleden

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord uitkleden. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord uitkleden, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je uitkleden in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord uitkleden is hier. De definitie van het woord uitkleden zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanuitkleden, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • uit·kle·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitkleden
kleedde uit
uitgekleed
zwak -d volledig

uitkleden

  1. wederkerend zich ~ de eigen kleding afnemen
    • Hij had zich net uitgekleed om naar bed te gaan. 
     Hij maakte van de gelegenheid gebruik om zich helemaal uit te kleden en keek om zich heen in de heel kleine en heel Engelse slaapkamer waar het raam tochtte, ook al was het dicht.[1]
  2. overgankelijk van kleding ontdoen
    • Zij kleedde haar kindje uit en legde hem in zijn bedje. 
  3. overgankelijk overdrachtelijk iemand financieel zwaar benadelen
    • Hij werd door die woekeraar helemaal uitgekleed. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628265
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be