verfstof

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord verfstof. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord verfstof, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je verfstof in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord verfstof is hier. De definitie van het woord verfstof zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanverfstof, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
verschillende natuurlijke kleurstoffen
  • verf·stof
enkelvoud meervoud
naamwoord verfstof verfstoffen
verkleinwoord

de verfstofv / m

  1. een stof om aan producten blijvend een kleur te geven omdat het zich hecht aan het te kleuren voorwerp
    • Met de giftige verfstof chroom 6 wordt gewerkt in onder meer de metaalindustrie. Voor het afwerken en verchromen van metalen delen, bij de productie en het lassen van roestvrij staal en bij de fabricage van kleurpigmenten.[2] 
    • 'Het stoepkrijtverbod is kinderachtig', vindt GroenLinks-raadslid Arjen Kapteijns. Hij stelde maandag schriftelijke vragen aan het Haagse college van burgemeester en wethouders. Volgens artikel 2.42/2 (over plakken en kladden) van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verboden om zonder schriftelijke toestemming 'met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen'.[3] 
    • Het gaat volgens een woordvoerder van de gemeente om 581 werklozen, die in de periode 2004 tot 2011 een of meerdere dagen werkten voor het gemeentelijke reïntegratiebedrijf tROM. Tijdens hun diensten moesten zij de verf van oude treinen schuren, die werden opgeknapt voor een tentoonstelling in het Spoorwegmuseum. Waarschijnlijk zat in die verflaag de giftige stof chroom-6 verwerkt. De Tilburgers liepen tijdens het werk onbeschermd door het afgeschuurde verfstof.[4] 
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 01-OKTOBER-2016
  3. Volkskrant Bart Dirks 4 april 2017,
  4. NRC Sjoerd Klumpenaar 10 mei 2016
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be