IPA: /o.kuˈpaɾ/ o·cu·par ocupar overgankelijk bezetten, in beslag nemen bewonen, betrekken bekleden van ambt tewerkstellen [2] habitar, residir...
onovergankelijk leven wonen samenwonen, samenleven voortleven overgankelijk beleven, meemaken [1] existir [2] habitar [3] convivir [4] pervivir [5] experimentar...
het Spaanse werkwoord habitar Infinitief (infinitivo) Voltooid deelwoord (participio) Onvoltooid deelwoord (gerundio) habitar habitado habitando Aantonende...
stamtijd infinitief 1e pers. enk. ind. praes. act. 1e pers. enk. ind. perf. act. supinum habitāre habitō habitāvi habitātus eerste vervoeging volledig...