doorspoelen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word doorspoelen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word doorspoelen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say doorspoelen in singular and plural. Everything you need to know about the word doorspoelen you have here. The definition of the word doorspoelen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofdoorspoelen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Pronunciation 1

  • IPA(key): /ˌdoːrˈspulə(n)/
  • Hyphenation: door‧spoe‧len
  • Rhymes: -ulən

Etymology

From door- +‎ spoelen (to rinse).

Verb

doorspoelen

  1. (transitive) to move through by flushing
  2. (transitive) to permeate, pervade
Conjugation
Conjugation of doorspoelen (weak, prefixed)
infinitive doorspoelen
past singular doorspoelde
past participle doorspoeld
infinitive doorspoelen
gerund doorspoelen n
present tense past tense
1st person singular doorspoel doorspoelde
2nd person sing. (jij) doorspoelt, doorspoel2 doorspoelde
2nd person sing. (u) doorspoelt doorspoelde
2nd person sing. (gij) doorspoelt doorspoelde
3rd person singular doorspoelt doorspoelde
plural doorspoelen doorspoelden
subjunctive sing.1 doorspoele doorspoelde
subjunctive plur.1 doorspoelen doorspoelden
imperative sing. doorspoel
imperative plur.1 doorspoelt
participles doorspoelend doorspoeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Pronunciation 2

  • IPA(key): /ˈdoːrˌspulə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: door‧spoe‧len

Etymology 1

From door +‎ spoelen (to rinse).

Verb

doorspoelen

  1. (transitive) to rinse thoroughly
  2. (transitive) to flush
    Synonym: doortrekken
Conjugation
Conjugation of doorspoelen (weak, separable)
infinitive doorspoelen
past singular spoelde door
past participle doorgespoeld
infinitive doorspoelen
gerund doorspoelen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular spoel door spoelde door doorspoel doorspoelde
2nd person sing. (jij) spoelt door, spoel door2 spoelde door doorspoelt doorspoelde
2nd person sing. (u) spoelt door spoelde door doorspoelt doorspoelde
2nd person sing. (gij) spoelt door spoelde door doorspoelt doorspoelde
3rd person singular spoelt door spoelde door doorspoelt doorspoelde
plural spoelen door spoelden door doorspoelen doorspoelden
subjunctive sing.1 spoele door spoelde door doorspoele doorspoelde
subjunctive plur.1 spoelen door spoelden door doorspoelen doorspoelden
imperative sing. spoel door
imperative plur.1 spoelt door
participles doorspoelend doorgespoeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Etymology 2

From door +‎ spoelen (to wind).

Verb

doorspoelen

  1. (transitive) to fast forward
Conjugation
Conjugation of doorspoelen (weak, separable)
infinitive doorspoelen
past singular spoelde door
past participle doorgespoeld
infinitive doorspoelen
gerund doorspoelen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular spoel door spoelde door doorspoel doorspoelde
2nd person sing. (jij) spoelt door, spoel door2 spoelde door doorspoelt doorspoelde
2nd person sing. (u) spoelt door spoelde door doorspoelt doorspoelde
2nd person sing. (gij) spoelt door spoelde door doorspoelt doorspoelde
3rd person singular spoelt door spoelde door doorspoelt doorspoelde
plural spoelen door spoelden door doorspoelen doorspoelden
subjunctive sing.1 spoele door spoelde door doorspoele doorspoelde
subjunctive plur.1 spoelen door spoelden door doorspoelen doorspoelden
imperative sing. spoel door
imperative plur.1 spoelt door
participles doorspoelend doorgespoeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams