voortvaren

Hello, you have come here looking for the meaning of the word voortvaren. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word voortvaren, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say voortvaren in singular and plural. Everything you need to know about the word voortvaren you have here. The definition of the word voortvaren will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofvoortvaren, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From Middle Dutch vortvaren, voortvaren, from Old Dutch forthfaran, from forth (forth) + faran (to go, to fare) (modern Dutch voort +‎ varen).

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

voortvaren

  1. (archaic) to go through, to go ahead, to hold course

Conjugation

Conjugation of voortvaren (strong class 6, separable)
infinitive voortvaren
past singular voer voort
past participle voortgevaren
infinitive voortvaren
gerund voortvaren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vaar voort voer voort voortvaar voortvoer
2nd person sing. (jij) vaart voort, vaar voort2 voer voort voortvaart voortvoer
2nd person sing. (u) vaart voort voer voort voortvaart voortvoer
2nd person sing. (gij) vaart voort voert voort voortvaart voortvoert
3rd person singular vaart voort voer voort voortvaart voortvoer
plural varen voort voeren voort voortvaren voortvoeren
subjunctive sing.1 vare voort voere voort voortvare voortvoere
subjunctive plur.1 varen voort voeren voort voortvaren voortvoeren
imperative sing. vaar voort
imperative plur.1 vaart voort
participles voortvarend voortgevaren
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Conjugation of voortvaren (weak with strong past participle, separable)
infinitive voortvaren
past singular vaarde voort
past participle voortgevaren
infinitive voortvaren
gerund voortvaren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vaar voort vaarde voort voortvaar voortvaarde
2nd person sing. (jij) vaart voort, vaar voort2 vaarde voort voortvaart voortvaarde
2nd person sing. (u) vaart voort vaarde voort voortvaart voortvaarde
2nd person sing. (gij) vaart voort vaarde voort voortvaart voortvaarde
3rd person singular vaart voort vaarde voort voortvaart voortvaarde
plural varen voort vaarden voort voortvaren voortvaarden
subjunctive sing.1 vare voort vaarde voort voortvare voortvaarde
subjunctive plur.1 varen voort vaarden voort voortvaren voortvaarden
imperative sing. vaar voort
imperative plur.1 vaart voort
participles voortvarend voortgevaren
1) Archaic. 2) In case of inversion.