Geluid: belde (hulp, bestand) bel·de belde enkelvoud verleden tijd van bellen Ik belde. Jij belde. Hij, zij, het belde. Het woord belde staat in...
Geluid: belden (hulp, bestand) bel·den belden meervoud verleden tijd van bellen Wij belden. Jullie belden. Zij belden. Het woord belden staat in...
Geluid: belde in (hulp, bestand) bel·de in uit belde (werkwoord) en in, hiertussen kunnen nog andere woorden staan belde in enkelvoud verleden tijd...
Geluid: belde aan (hulp, bestand) bel·de aan uit belde (werkwoord) en aan, hiertussen kunnen nog andere woorden staan belde aan enkelvoud verleden...
Geluid: belde op (hulp, bestand) bel·de op uit belde (werkwoord) en op, hiertussen kunnen nog andere woorden staan belde op enkelvoud verleden tijd...
Geluid: belden in (hulp, bestand) bel·den in uit belden (werkwoord) en in, hiertussen kunnen nog andere woorden staan belden (...) in meervoud verleden...
andere woorden staan belden (…) op meervoud verleden tijd van opbellen Wij belden op. Jullie belden op. Zij belden op. Het woord belden op staat in de Woordenlijst...
woorden staan belden (…) aan meervoud verleden tijd van aanbellen Wij belden aan. Jullie belden aan. Zij belden aan. Het woord belden aan staat in de...
Geluid: belde door (hulp, bestand) bel·de door belde door enkelvoud verleden tijd van doorbellen Ik belde door. Jij belde door. Hij, zij, het belde door...
Geluid: belden door (hulp, bestand) bel·den door uit belden (werkwoord) en door, hiertussen kunnen nog andere woorden staan belden (...) door meervoud...