Geluid: blonk (hulp, bestand) blonk blonk enkelvoud verleden tijd van blinken Ik blonk. Jij blonk. Hij, zij, het blonk. Het woord blonk staat in...
Geluid: blonk op (hulp, bestand) blonk op uit blonk (werkwoord) en op, hiertussen kunnen nog andere woorden staan blonk op enkelvoud verleden tijd...
Geluid: blonk uit (hulp, bestand) blonk uit uit blonk (werkwoord) en uit, hiertussen kunnen nog andere woorden staan blonk uit enkelvoud verleden...
Geluid: blonken (hulp, bestand) blon·ken blonken meervoud verleden tijd van blinken Wij blonken. Jullie blonken. Zij blonken. Het woord blonken staat...
Geluid: blonken op (hulp, bestand) blon·ken op uit blonken (werkwoord) en op, hiertussen kunnen nog andere woorden staan blonken op meervoud verleden...
Geluid: blonken uit (hulp, bestand) blon·ken uit uit blonken (werkwoord) en uit, hiertussen kunnen nog andere woorden staan blonken uit meervoud verleden...
de welluidendheid v het mooi van klank zijn; de mate waarin iets een goede klank heeft Blonk levert nieuwe kerkmuziek waarin welluidendheid en nieuwe klanken samengaan...
Geluid: opblonk (hulp, bestand) op·blonk opblonk (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opblinken ... dat ik opblonk. ... dat jij opblonk. ...
Geluid: uitblonk (hulp, bestand) uit·blonk uitblonk (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitblinken ... dat ik uitblonk. ... dat jij uitblonk...
(zonder meervoud) taaiheid «Sie zeichnete sich durch viel Ausdauer und Zähheit aus.» Zij blonk uit door veel uithoudingsvermogen en taaiheid. Zähigkeit...