pilaar (hulp, bestand) pi·laar Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘pijler’ voor het eerst aangetroffen in 1285 de pilaar m...
Geluid: pilaren (hulp, bestand) pi·la·ren de pilaren mv meervoud van het zelfstandig naamwoord pilaar Het woord pilaren staat in de Woordenlijst Nederlandse...
steunpilaar (hulp, bestand) steun·pi·laar samenstelling van steun en pilaar de steunpilaar m een pilaar waarop iets rust Toen de stalen steunpilaren heet werden...
kalksteenpilaar (hulp, bestand) kalk·steen·pi·laar Samenstelling van kalksteen en pilaar de kalksteenpilaar m een kolom van kalksteen, meestal in een kalksteengroeve...
van ‘steunpilaar’ voor het eerst aangetroffen in 1430 de pijler m zuil, pilaar Dat zijn de pijlers waarop de brug komt te rusten. peiler steunpilaar ...
pi·laar·tjes de pilaartjes mv verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord pilaar Het woord pilaartjes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse...
pi·laar·tje het pilaartje o verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pilaar Het woord pilaartje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse...
süt·un sütun (bouwkunde) zuil, pilaar, kolom kolom (elk van de verticale vlakken op een bladzijde) kolom (verticaal deel van een tabel) (figuurlijk) kolom...
IPA: / ˈpilə / pil·le Werkwoord: Afkomstig van het Latijnse werkwoord pilare (= haren uitplukken). Zelfstandig naamwoord [A]: Afkomstig van het Latijnse...