snik (hulp, bestand) IPA: /snɪk/ snik [A] snik m een geluid dat men voortbrengt bij verdriet of pijn Hij verried zijn verdriet met een enkele snik...
Geluid: snikken (hulp, bestand) snik·ken In de betekenis van ‘krampachtige bewegingen maken, krampachtig ademen’ voor het eerst aangetroffen in 1552...
Geluid: snikte (hulp, bestand) snik·te snikte enkelvoud verleden tijd van snikken Ik snikte. Jij snikte. Hij, zij, het snikte. ...
Geluid: snikje (hulp, bestand) snik·je het snikje o verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord snik...
Geluid: snikjes (hulp, bestand) snik·jes de snikjes mv verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord snik...
Geluid: snikten (hulp, bestand) snik·ten snikten meervoud verleden tijd van snikken Wij snikten. Jullie snikten. Zij snikten. ...
Geluid: snikkende (hulp, bestand) snik·ken·de snikkende verbogen vorm van snikkend, het onvoltooid deelwoord van snikken Het woord 'snikkende' staat niet...
Geluid: gesnikt (hulp, bestand) ge·snikt vervoeging van snikken: de stam met omvoegsel ge- -t gesnikt voltooid deelwoord van snikken...