agendar a·gen·dar overgankelijk agenderen, op de agenda plaatsen [1] planificar, organizar...
agendo eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van agendar IPA: /agɛndɔ/ agen·do agendo vocatief enkelvoud van agenda...
tegenwoordige tijd (presente) van agendar gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van agendar IPA: /agɛnda/ agen·da Leenwoord...
het Spaanse werkwoord agendar Infinitief (infinitivo) Voltooid deelwoord (participio) Onvoltooid deelwoord (gerundio) agendar agendado agendando Aantonende...