bevitten

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord bevitten. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord bevitten, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je bevitten in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord bevitten is hier. De definitie van het woord bevitten zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbevitten, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • be·vit·ten

bevitten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bevitten
bevitte
bevit
zwak -t volledig
  1. beschuldigen
     Christus heeft ons helemaal niet nodig. Je zult elkaar veel moeten geven, misschien nog veel meer vergeven. Al die gescheurdheid, het elkaar bevitten, altijd bezig zijn de ander uit te schakelen: Dat stelt niets voor en dat kan niets wezen. Er zijn meer levende leden in het lichaam van Christus dan wij kunnen bevroeden.”[2]
25 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Willem van Klinken
    “Prof. W. van ’t Spijker: De kerk, dat is Christus aan het werk” (10-06-2017), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be