collegiaal

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord collegiaal. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord collegiaal, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je collegiaal in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord collegiaal is hier. De definitie van het woord collegiaal zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vancollegiaal, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • col·le·gi·aal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘passend onder collega's’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
  • uit Frans collégial, uit Middelfrans collégial, uit Middeleeuws Latijn collegialis, uit Latijn collegialis
  • afleiding van collega [2] met het voorvoegsel col- met het achtervoegsel -ium met het achtervoegsel -aal
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen collegiaal collegialer collegiaalst
verbogen collegiale collegialere collegiaalste
partitief collegiaals collegialers -

collegiaal [3]

  1. zoals gepast en gebruikelijk is onder goede collega's en gelijken
    • Tot voor kort had VolkerWessels geen bestuursvoorzitter, maar een ‘collegiaal bestuur’ zonder leider. Speciaal voor de beursgang is oud-bankier Jan de Ruiter aangenomen als nieuwe topman. Hij heeft geen ervaring in de bouw, „maar ik heb vroeger wel architect willen worden”, zegt hij. Hij is bij VolkerWessels terechtgekomen via Reggeborgh. Daar is De Ruiter „aangeschoven” nadat zijn vorige werkgever Royal Bank of Scotland zich vrijwel volledig had terugtrokken uit Nederland. Eerder werkte De Ruiter lange tijd als zakenbankier bij ABN Amro.[4] 
    • De Duitse bedrijven bedienen vooral de Oostzee, Sif is actief in de hele Noordzee. De markt is min of meer gelijk verdeeld over de drie bedrijven. Ze weten precies wie welk windmolenpark ‘doet’, maar nemen ook collegiaal werk van elkaar over als er een even vol zit. En dat gebeurt regelmatig bij de huidige groei.[5]  
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]