vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich doodhouden | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | hou houd me dood (bijzin) me doodhou houd |
wij, we | houden ons dood (bijzin) ons doodhouden |
ik | hield me dood (bijzin) me doodhield |
wij, we | hielden ons dood (bijzin) ons doodhielden |
ik | zal me doodhouden | wij, we | zullen ons doodhouden |
2 | jij, je | houdt je dood (bijzin) je doodhoudt |
jullie | houden je dood (bijzin) je doodhouden |
jij, je | hield je dood (bijzin) je doodhield |
jullie | hielden je dood (bijzin) je doodhielden |
jij, je | zal, zult je doodhouden | jullie | zullen je doodhouden |
u | houdt zich/u dood (bijzin) zich/u doodhoudt |
u | houdt zich/u dood (bijzin) zich/u doodhoudt |
u | hield zich/u dood (bijzin) zich/u doodhield |
u | hield zich/u dood (bijzin) zich/u doodhield |
u | zult zich/u doodhouden | u | zult zich/u doodhouden | |
gij, ge | houdt u dood (bijzin) u doodhoudt |
gij, ge, gijlieden |
houdt u dood (bijzin) u doodhoudt |
gij, ge | hieldt u dood (bijzin) u doodhieldt |
gij, ge, gijlieden |
hieldt u dood (bijzin) u doodhieldt |
gij, ge | zult u doodhouden | gij, ge gijlieden |
zult u doodhouden | |
3 | hij, zij, het | houdt zich dood (bijzin) zich doodhoudt |
zij, ze | houden zich dood (bijzin) zich doodhouden |
hij, zij, het | hield zich dood (bijzin) zich doodhield |
zij, ze | hielden zich dood (bijzin) zich doodhielden |
hij, zij, het | zal zich doodhouden | zij, ze | zullen zich doodhouden |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich doodhoudend | zich doodgehouden hebben | hou houd u/je dood, houdt je dood |
houde zich dood (bijzin) zich doodhoude |