Geluid: fatsoeneer (hulp, bestand) fat·soe·neer fatsoeneer eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsoeneren Ik fatsoeneer. gebiedende...
Geluid: fatsoenerend (hulp, bestand) fat·soe·ne·rend fatsoenerend onvoltooid deelwoord van fatsoeneren...
Geluid: fatsoenerende (hulp, bestand) fat·soe·ne·ren·de fatsoenerende verbogen vorm van fatsoenerend, het onvoltooid deelwoord van fatsoeneren Het woord...
Geluid: fatsoeneren (hulp, bestand) fat·soe·ne·ren afleiding van fatsoen fatsoeneren iets of iemand netjes maken / in orde brengen Begin jaren negentig...
gefatsoeneerd (hulp, bestand) ge·fat·soe·neerd vervoeging van fatsoeneren: de stam met omvoegsel ge- -d gefatsoeneerd voltooid deelwoord van fatsoeneren...
enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsoeneren Jij fatsoeneert. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsoeneren Hij fatsoeneert. (verouderd) gebiedende...
fatsoeneerde (hulp, bestand) fat·soe·neer·de fatsoeneerde enkelvoud verleden tijd van fatsoeneren Ik fatsoeneerde. Jij fatsoeneerde. Hij, zij, het fatsoeneerde. ...
fatsoeneerden (hulp, bestand) fat·soe·neer·den fatsoeneerden meervoud verleden tijd van fatsoeneren Wij fatsoeneerden. Jullie fatsoeneerden. Zij fatsoeneerden. ...