Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
foekeren. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
foekeren, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
foekeren in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
foekeren is hier. De definitie van het woord
foekeren zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
foekeren, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
foekeren
- inergatief in het openbaar (als straatmuzikant) muziek maken, in de hoop zo wat geld in te zamelen
- ▸ ⧖ Wij Doornenburgsche luitjes
Houden nog wel van een grap
Daarom hadden wij ons gestoken
In een vastenavondpak
Zoo gingen wij toen op weg
Opgewekt en blij
Steeds dachten wij bij 't foekeren
Aan Pastoor v.d. Weij.[4]
- inergatief (verouderd) onderwerpen aan een kwelling, pijn doen lijden
- ▸ ⧖ Niemand zei wat. D' een mocht wat mompelen, 'n ander z'n haring nijdig in de mand neersmakken; ze begrepen 't wel van Hein. Die had zitten foekeren over Tjerk, stikum den duivel ingekregen over zoo'n gemeenen dood, en toen was hem de gal overgeloopen; ze begrepen het te goed; 't was al mooi dat ze zwegen.[5]
- ↑
Enno Endt & Lieneke Frerichs
“Bargoens woordenboek” (2011), Bert Bakker, Amsterdam, ISBN 9789035136526, p. 36
- ↑ Weblink bron
Marc De Coster
“Woordenboek van Populair Taalgebruik : foekeren” (2020-…) op ensie.nl
- ↑ Weblink bron
I. Teirlinck
“Van Bargoensch” (1886)
- ↑ Weblink bron Uit de provincie. : Voor de Maria-Parochie te Haalderen. in: De Gelderlander , jrg. 82 nr. 57 (8 maart 1930), p. 3 kol. 4
- ↑
G.F. Haspels
Onder den brandaris in: Onze Eeuw., jrg. 6. deel 1 nr. 1 (januari 1906), De erven F. Bohn, Haarlem, p. 42/43 op nrc.nl