Geluid: glarieden (hulp, bestand) gla·rie·den glarieden meervoud verleden tijd van glariën Wij glarieden. Jullie glarieden. Zij glarieden. Het woord...
Geluid: glariede (hulp, bestand) gla·rie·de glariede enkelvoud verleden tijd van glariën Ik glariede. Jij glariede. Hij, zij, het glariede. Het woord...
stamtijd onbepaalde wijs verleden tijd voltooid deelwoord glariën glariede geglaried zwak -d volledig...
glariën glariën glariën verleden (o.v.t.) glariede glariede glariede glariede glariede glarieden glarieden glarieden toekomend (o.t.t.t.) zal glariën zult/zal...