huisbewoner

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord huisbewoner. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord huisbewoner, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je huisbewoner in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord huisbewoner is hier. De definitie van het woord huisbewoner zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhuisbewoner, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.


  • huis·be·wo·ner
enkelvoud meervoud
naamwoord huisbewoner huisbewoners
verkleinwoord

de huisbewonerm

  1. persoon die niet in een woonwagen woont maar in een huis
     De woonwagencultuur dient te worden behouden. Net zomin als er onderscheid mag worden gemaakt op basis van ras, mag dat op basis van het verschil woonwagenbewoner of huisbewoner.[1]
  2. persoon die in een bepaalde woning woont
     Aan de muur in de woonkamer hangen foto’s van de kinderen. Twee meisjes in een bakfiets. Daarnaast dezelfde twee meisjes, samen spelend in de tuin. Andere huisbewoners zijn een man en een vrouw. Dit is huisje, tuintje, boompje. Maar niet volgens de klassieke invulling.[2]


  1. Bronlink geraadpleegd op 27 oktober 2024 Weblink bron
    Frank Timmers
    “Woonwagenbewoonster Martha uit Goor vangt bot bij College voor de Rechten van de Mens” (13-10-2020), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 oktober 2024 Weblink bron
    Ann-Sofie Dekeyser
    “'Er is zoveel dat je wint, hoe kan naakt rondlopen belangrijker zijn?’” (Vrijdag 8 mei 2015 om 23:01), De Standaard