Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
huisbewoner. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
huisbewoner, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
huisbewoner in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
huisbewoner is hier. De definitie van het woord
huisbewoner zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
huisbewoner, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de huisbewoner m
- persoon die niet in een woonwagen woont maar in een huis
- ▸ De woonwagencultuur dient te worden behouden. Net zomin als er onderscheid mag worden gemaakt op basis van ras, mag dat op basis van het verschil woonwagenbewoner of huisbewoner.[1]
- persoon die in een bepaalde woning woont
- ▸ Aan de muur in de woonkamer hangen foto’s van de kinderen. Twee meisjes in een bakfiets. Daarnaast dezelfde twee meisjes, samen spelend in de tuin. Andere huisbewoners zijn een man en een vrouw. Dit is huisje, tuintje, boompje. Maar niet volgens de klassieke invulling.[2]
- ↑ Weblink bron
Frank Timmers
“Woonwagenbewoonster Martha uit Goor vangt bot bij College voor de Rechten van de Mens” (13-10-2020), Tubantia
- ↑ Weblink bron
Ann-Sofie Dekeyser
“'Er is zoveel dat je wint, hoe kan naakt rondlopen belangrijker zijn?’” (Vrijdag 8 mei 2015 om 23:01), De Standaard