huispersoneel

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord huispersoneel. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord huispersoneel, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je huispersoneel in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord huispersoneel is hier. De definitie van het woord huispersoneel zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhuispersoneel, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

huispersoneel
Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huispersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het huispersoneelo

  1. (beroep) mensen die in een woning huishoudelijke taken verrichten
     Ze wisten dat het aan het leger was om te vechten, en dat als het leger dat niet kon, het voor hen onmogelijk was met de jonge dames en het huispersoneel naar Tri Gory te gaan om te vechten tegen Napoleon, en dat ze daarom weg moesten gaan, hoe spijtig ze het ook vonden hun bezittingen aan vernieling prijs te geven.
     In Boston zijn op een veiling twee parkeerplaatsen samen verkocht voor 560.000 dollar, zo'n 420.000 euro. De vrouw die ze heeft gekocht wil de ruimte gebruiken voor gasten en huispersoneel.
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  2. Bronlink geraadpleegd op 22 januari 2022 Weblink bron “Ruim 4 ton voor parkeerplaatsen” (14-06-2013), NOS