implantaré eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van implantar implantaré eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van implantarse...
toekomende tijd (futuro) van implantar implantare aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van implantarse aanvoegende wijs derde...
persoon meervoud toekomende tijd (futuro) van implantar implantaren aanvoegende wijs derde persoon meervoud toekomende tijd (futuro) van implantarse...
im·plan·tar implantar overgankelijk introduceren, invoeren (medisch) implanteren, inplanten implantación, implante [1] introducir implantar in: Diccionario...
eerste persoon enkelvoud voorwaardelijke tijd (condicional) van implantarse derde persoon enkelvoud voorwaardelijke tijd (condicional) van implantarse...
implantado voltooid deelwoord (participio) van implantar implantado voltooid deelwoord (participio) van implantarse...
implantamos eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van implantarse eerste persoon meervoud verleden tijd (pretérito indefinido) van implantarse...
eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van implantarse derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van implantarse...
meervoud tegenwoordige tijd (presente) van implantarse gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van implantarse...
meervoud tegenwoordige tijd (presente) van implantarse gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van implantarse...