Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
keffer. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
keffer, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
keffer in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
keffer is hier. De definitie van het woord
keffer zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
keffer, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de keffer m
- klein hondje dat hinderlijk veel blaft
- Hond en ik vervolgden onze weg. Twee keer kwamen we collega’s tegen. De eerste keer twee boxers waar mijn keffer geweldig tegen tekeer ging, daarna een labrador die het ook woest moest ontgelden. Om onduidelijke redenen denkt onze hond dat zij de baas is in de buurt. Geen scooter, krantenbezorger, kat of andere hond kan passeren zonder dat zij begint te blaffen. [2]
- (pejoratief) alle honden in het algemeen
- Het is 2015. Als we ergens geen behoefte meer aan hebben, dan zijn het wel paardenkoetsen. Maar in veel Europese steden zie je er nog honderden, voor de toeristen. Paarden horen lekker te rennen in een weiland of op een strand. Ze schijten bovendien alles onder. Stel je voor: hondenbezitters lopen en masse met zo’n warm boterhamzakje met de verse keutel van hun keffer in de jaszak rond om onze straten schoon te houden, terwijl paarden hun kiloknallers rustig op de tegels laten kletteren. En denk maar niet dat zo’n toeristentiller op die koets er met een zakje achteraan loopt.[3]
- (figuurlijk) iemand die een hoop misbaar maakt
- Een voetbaltrainer zit tijdens een wedstrijd op de bank. Of hij staat langs het veld. Heel af en toe permitteert een trainer zich iets anders, dan gaat hij achterover op het gras liggen: dat is uitzonderlijk. Ik zie graag beelden van trainers langs het veld. Ze laten zich zien als kauwgumkauwer, keffer, grappenmaker, cynicus, opnaaier, gemenerik, strateeg, idioot, notitiemaker, patiënt, publieksbespeler, vader, opa en doetje.
[4]
1. klein hondje dat hinderlijk veel blaft
92 % |
van de Nederlanders;
|
91 % |
van de Vlamingen.[5]
|