tijd van lameren Ik lameer. gebiedende wijs van lameren Lameer! (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lameren Lameer je? Het...
Geluid: lameren (hulp, bestand) IPA: /lɑˈmerə(n)/ la·me·ren Mogelijk van lameer, dat ontleend is aan het Franse la mère. Het is echter niet uitgesloten...
Geluid: lamerende (hulp, bestand) la·me·ren·de lamerende verbogen vorm van lamerend, het onvoltooid deelwoord van lameren Het woord 'lamerende' staat...
Geluid: lamerend (hulp, bestand) IPA: /lɑˈmerənt/ la·me·rend lamerend onvoltooid deelwoord van lameren...
Geluid: gelameerd (hulp, bestand) ge·la·meerd vervoeging van lameren: de stam met omvoegsel ge- -d gelameerd voltooid deelwoord van lameren...
van lameren Jij lameert. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lameren Hij lameert. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van lameren Lameert...
Geluid: lameerde (hulp, bestand) la·meer·de lameerde enkelvoud verleden tijd van lameren Ik lameerde. Jij lameerde. Hij, zij, het lameerde. ...
Geluid: lameerden (hulp, bestand) la·meer·den lameerden meervoud verleden tijd van lameren Wij lameerden. Jullie lameerden. Zij lameerden. ...
Geluid: lameertjes (hulp, bestand) la·meer·tjes de lameertjes mv verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord lameer...
Geluid: lameertje (hulp, bestand) la·meer·tje het lameertje o verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord lameer...