leeuwerik

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord leeuwerik. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord leeuwerik, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je leeuwerik in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord leeuwerik is hier. De definitie van het woord leeuwerik zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanleeuwerik, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • leeu·we·rik
  • In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Afkomstig van Middelnederlands le(e)werke, lawerke, liewerke, uit Oergermaans *laiwarikō, bijvorm met grammatische wisseling van *laiwazikō, uitbreiding of verkleinwoord van *laiwaz, geattesteerd in de leenworden Fins leivo en Estnisch lõo. Verdere etymologie unbekent. Evenals Nederduits Leverk(e), Duits Lerche, Fries gewestelijk larts(e), lòrts(e), lerts, Engels lark en Schots laveirk, laverok.
enkelvoud meervoud
naamwoord leeuwerik leeuweriken
verkleinwoord leeuwerikje leeuwerikjes

de leeuwerikm

  1. (zangvogels) benaming voor vogels uit de familie Alaudidae op Wikispecies die melodieuze zang voortbrengen tijdens het vliegen
    • Ik hoorde laatst een leeuwerik vliegen. 
    • Er hadden in deze troosteloze woestenij eens koeien en schapen gelopen, toen groeiden er ook nog bomen en bloemen en struiken. Dat was allemaal verdwenen, samen met de dieren: de bijen, de veldmuizen en de leeuwerik die zo hoog mogelijk naar de zon probeerde te klimmen. [2] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]