matheid

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord matheid. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord matheid, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je matheid in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord matheid is hier. De definitie van het woord matheid zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanmatheid, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • mat·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord matheid
verkleinwoord

de matheidv

  1. stemming van een mens: vermoeid en onverschillig
    • Als de eerste exitpolls binnenkomen, wordt er eerst wat aarzelend gejuicht. Pas bij de derde melding van de waarschijnlijke uitslag door de NOS klinken de zelffelicitaties overtuigend. Voor de aanvankelijke matheid worden verschillende verklaringen gegeven. De partij is de grootste, maar heeft wel, als de exitpoll klopt, 10 zetels verloren.[2] 
  2. van voorwerpen: dof, niet glanzend
    • Vergeleken met de jaren 60, althans met de fotografie uit die jaren, is er in de jaren 70 een zekere matheid over de samenleving neergedaald. De strijd voor vrouwenrechten vergde een lange adem (en vele kilometers spandoek), aan integratie van 'gastarbeiders' uit Spanje, Italië, Marokko, Turkije moest nog worden begonnen, het drama van grootschalige nieuwbouwprojecten als de woonerfbloemkoolwijken en de Bijlmermeer moest nog ontpoppen, vreemdelingenhaat beperkte zich tot een handjevol obscure lieden.[3] 
95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Derk Stokmans 16 maart 2017
  3. Volkskrant Arno Haijtema 11 juni 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be