meekunnen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord meekunnen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord meekunnen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je meekunnen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord meekunnen is hier. De definitie van het woord meekunnen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanmeekunnen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.


  • mee·kun·nen

meekunnen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meekunnen
kon mee
meegekund
zwak -d

onregelmatig

volledig
  1. samen met anderen ergens naartoe kunnen gaan
    • Ook een groeiend aantal scholen is bereid om mee te denken over oplossingen, ziet Van den Biggelaar. ,,Als ouders bij Stichting Leergeld aankloppen voor ondersteuning, gaan we met de school in gesprek. Bieden wij aan om de helft te betalen, dan voorziet de school meestal wel in de andere helft. Er zijn ook scholen die een fonds instellen om te voorkomen dat kinderen niet meekunnen." [2] 
    • Airbus heeft de A380 nog niet helemaal opgegeven. Het bedrijf liet eerder deze week weten dat gewerkt wordt aan maatregelen om het toestel aerodynamischer en dus zuiniger te maken. In combinatie met een handigere indeling waardoor meer passagiers meekunnen, moet dat de vraag een nieuwe impuls geven. [3] 
  2. met hetzelfde tempo als anderen kunnen voortgaan; kunnen meedoen
    • Bij Ultrapole moet je improviseren op de beats van keiharde housemuziek. Je moet als paaldanseres meekunnen en de jury beoordeelt je bewegingen." [4] 
    • Ook Urby Emanuelson ziet kansen. ,,Als we doorgaan naar de groepsfase is dat een kleine verrassing. Maar de thuiszege heeft veel vertrouwen gegeven. Ook de jongere jongens hebben gezien dat ze meekunnen met het niveau. Natuurlijk, er zitten 60.000 fans op de tribune, maar daar moet je vooral van genieten.’’ [5] 


90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[6]