neerzagen (hulp, bestand) neer·za·gen neerzagen (in een bijzin) meervoud verleden tijd van neerzien ...dat wij neerzagen. ...dat jullie neerzagen...
Geluid: neerzag (hulp, bestand) neer·zag neerzag (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van neerzien ... dat ik neerzag. ... dat jij neerzag. ......
neerzien neerzien neerzien verleden (o.v.t.) neerzag neerzag neerzag neerzaagt neerzag neerzagen neerzagen neerzagen toekomend (o.t.t.t.) zal neerzien neer...