omhaalden (hulp, bestand) om·haal·den omhaalden (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omhalen ...dat wij omhaalden. ...dat jullie omhaalden. ...
Geluid: omhaalde (hulp, bestand) om·haal·de omhaalde (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omhalen ... dat ik omhaalde. ... dat jij omhaalde. ....
omhalen omhalen omhalen verleden (o.v.t.) omhaalde omhaalde omhaalde omhaalde omhaalde omhaalden omhaalden omhaalden toekomend (o.t.t.t.) zal omhalen om zal...