Geluid: omkegelde (hulp, bestand) om·ke·gel·de omkegelde (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omkegelen ... dat ik omkegelde. ... dat jij omkegelde...
Geluid: omkegelden (hulp, bestand) om·ke·gel·den omkegelden (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omkegelen ...dat wij omkegelden. ...dat jullie...
omkegelen omkegelen verleden (o.v.t.) omkegelde omkegelde omkegelde omkegelde omkegelde omkegelden omkegelden omkegelden toekomend (o.t.t.t.) zal omkegelen...