onzekerheid

• Geluid:  onzekerheid    (hulp, bestand)

• on·ze·ker·heid

• afgeleid van onzeker met het achtervoegsel -heid

de onzekerheid v

1. het niet (helemaal) zeker zijn

   • Hij twijfelt altijd want hij heeft last van te grote onzekerheid. 

   ▸ Mijn onzekerheid werd steeds intenser en instinctief had ik nog maar één behoefte: vluchten, weg uit de bergen.^[1]

   ▸ Maar Christa vond tegelijkertijd dat er een groot en ongekend potentieel was voor zo'n populistische partij, op dit moment zwierven er misschien een miljoen mensen in totale onzekerheid rond.^[2]

2. de mate waarin meting en het gemetene van elkaar kunnen afwijkingen

   • Hij is 1.80 meter lang met een onzekerheid van 1 cm. 

1. twijfeling, broosheid, schuchterheid, bedeesdheid

• bestaansonzekerheid, meetonzekerheid, rechtsonzekerheid, voedselonzekerheid, werkonzekerheid, zelfonzekerheid

• onzekerheidsfactor, onzekerheidsgevoelen, onzekerheidshoek, onzekerheidsmarge, onzekerheidsprincipe, onzekerheidsrelatie

• Het woord onzekerheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onzekerheid" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.