Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
opkleden. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
opkleden, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
opkleden in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
opkleden is hier. De definitie van het woord
opkleden zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
opkleden, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
opkleden [1]
- je zodanig verkleden dat andere mensen je niet herkennen
- Als het om ontspanning gaat, vallen meer dan eens trefwoorden als theater, bioscoop en café. Een verhaal apart vormen de traditionele eilandfeesten, zoals ”ouwe sunder”, het sinterklaasfeest op 12 december. „De Texelaars verkleden zich en gaan de straat op om in kleine toneelstukjes andere Texelaars en misstanden op de hak te nemen.” Inwoners van Vlieland kennen het ”opkleden”. „Dan beeld je met een paar mensen iets uit, maar je zorgt dat je niet wordt herkend.” [2]
- speciale kleding aantrekken voor een feestelijke gebeurtenis; zich op de mooiste manier kleden
- 'Wanneer ik me moest opkleden om naar een event te gaan met mijn ouders, vroeg ik steeds raad aan mijn vader. "Papa, wat moet ik aantrekken?" Waarop hij antwoordde: "Kleed je als jezelf". Advies dat ik nog steeds opvolg.' [3]
- Dankzij donaties van zakenlui, vrienden en omwonenden konden de daklozen zich bovendien mooi opkleden. ‘Alles is perfect verlopen’, aldus de huwelijksplanner. ‘Op het herschikken van de tafels na, hebben we eigenlijk niet zo gek veel moeten wijzigen.’ [4]
- Met Bill Cunningham verliest New York een van zijn levende landmarks. De modefotograaf voor wie zelfs Anna Wintour zich opkleedde, fotografeerde de voorbije veertig jaar ongeveer elke stijlvolle mens op straat voor zijn collages en columns in The New York Times. ‘Ik zie de mensen niet. Ik zie alleen maar kleren.’ [5]
48 % |
van de Nederlanders;
|
91 % |
van de Vlamingen.[6]
|