overlaadde (hulp, bestand) over·laad·de overlaadde enkelvoud verleden tijd van overladen Ik overlaadde. Jij overlaadde. Hij, zij, het overlaadde...
overlaadden (hulp, bestand) over·laad·den overlaadden meervoud verleden tijd van overladen Wij overlaadden. Jullie overlaadden. Zij overlaadden. ...
overlaad (hulp, bestand) over·laad overlaad eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overladen Ik overlaad. gebiedende wijs van overladen Overlaad...
Geluid: overlade (hulp, bestand) over·la·de overlade aanvoegende wijs van overladen lade over overlade (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd...
Geluid: overláden (hulp, bestand) Geluid: óverladen (hulp, bestand) over·la·den samenstelling van over bw en laden ww overláden overgankelijk...
Geluid: overladend (hulp, bestand) over·la·dend overladend onvoltooid deelwoord van overladen...
overladende (hulp, bestand) over·la·den·de overladende verbogen vorm van overladend, het onvoltooid deelwoord van overladen Het woord overladende staat...
overladen Jij overlaadt. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overladen Hij overlaadt. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overladen...
van overladen Ik laad over. gebiedende wijs van overladen Laad over! (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overladen Laad...