borrel
== Nederlands ==
===== Uitspraak =====
Geluid: borrel (hulp, bestand)
===== Woordafbreking =====
bor·rel
===== Woordherkomst en -opbouw =====
In de betekenis van ‘glas sterkedrank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1692
==== Zelfstandig naamwoord ====
de borrel m
(drinken), klein glaasje met sterke drank, gedistilleerd
Jenever is een bekende borrel in Nederland.
▸ Het was heerlijk om weer eens met anderen een borrel te drinken.
(metonymisch) gezellige samenkomst waar ook alcoholische dranken worden geschonken, meestal vergezeld van een hapje
Na het werk is er vrijdagmiddag een borrel van de zaak.
▸ De kwestie draait om verschillende feestjes en borrels van de overheid die plaatsvonden op het moment dat er strenge coronaregels golden in Engeland. Sommige medewerkers kregen meerdere boetes. Om hoeveel personeelsleden het gaat is niet bekendgemaakt.
===== Hyponiemen =====
advocatenborrel, haasborrel, kerstborrel, marktborrel, nieuwjaarsborrel, zeeborrel
===== Afgeleide begrippen =====
borrelbuis, borrelbus, borrelen, borrelfles, borrelgarnituur, borrelglas, borrelhapje, borrelnoot, borrelpraat, borreltafel, borreltijd
===== Synoniemen =====
aap, actie, afzakkertje, afzettertje, akwaviva, amsterdammertje, artevelde, bak, batschen hond (een), baviaan, bees, beetje, bijterke, billenbijter, bitter, bittertje, bobbel, bobijntje, bom, bonekamp, bonekampje, boonschoofje, borlebob, borlesoes, bram champet(t)er, chasse-café, commissarisje, diendertje, dikkop, doorspoelinge, dreupel, drie centjes (voor -), drop, drupje in 't glaasje (een), druppel, druppie, drupje, dum, dun, een, eentje, ei, fixe en avant, flep, foezel, gaai, gans, garde, garde-champetter, gendarm, gezondmakertje, glas, glaasje van de assurantie, glazen boterham (een), gloria, goele, golfstillende olie, goutte, graanbouillon, graantje, grooten (een), haarwater, halfelfje, halfje, halve scheut, hap(je), happie, hard ei, harde, hartsterkertje, hartsterking, hartversterking, hassebassie, hertepijne, hessenpikker, hooivet, huppelwater, huydecopertje, indianenwater, inkommertje, jajem, jajempie, jajem zorem, jan, Jan Evert, Jan Glas, jan(n)ever, jandoedel, Janevers, Jan Evers, jen, jonge angst, jonge, jongetje, jonkie, kamelenrug, kapitein-luitenant*, kaptein, kegel, keil, keiltje, keile(r)tje, kelkje, kelkske, kerelleke, kermisbier, keulenaar, kèwe, kieper, kiepertje, kijletje, kikker(tje), kikvorsch, kilo, kinabitter, kissebis, kladdertje, klamot, klare, kleintje, klodder, klok, kluitje, knapperd, knuizer, ko, koele, koetsiertje, kolendrager, kooldrager, kopje troost, koppeltje*, kopstoot*, kort nat, korte knik, kortedrank, koude, kouwe jan, krakertje, kriek,kriekske, krik, kringetje, kwak, kwakske, kwakkel, kwek, kwiatus, lampie, lampioentje, lampke, lanteernke, lantje, lappetsanne, lefwater, lek, lel, lepel, lijpie, lik, loeze, maagje (het), maagzetterke, maatje, mamme, martiko, metserscognac, mondjevol, motor met zijspan*, muskietennetje, muskietenvest (een - aantrekken), mussenverschrikker, mussie (vgl. slaapmutsje), natte deken, nen hoorebeke, neurie, nörie, neut, neutje, nijperke, noorman*, norretje, oksine, oliepille, oogje, oorlam, opfrissertje, opkikkertje, opsodemieter, oranjeslokje, oude, oudje, ouwe taaie, over-het-ij-kijkertje, paard-en-wagen, pait, pakkebier, pannetje, papegaaiensoep, papiermakertje, paternoster, peer, pekel, pekelharing van 3 cens, peper-en-zoutstelletje*, petroleum, peuzeltje, pierenkul, pierenverlakker, pierenverschrikkertje, pieterjanus, pikketanis, pikketanussie, pit, poereloere, pop, prop, proppie, puut, ramenast, ratakwak, recht-op-en-neer(tje), réséda, rotterdammertje, sampampel, sas, sassepril, schaapmannetje, schalkenwater, scheepsgaren (een hap -), scheerweg, scherreweg, schemerkelkie, scheut, schiedam, schiedammer, schiedammertje, schiet-uit, schnaps, schootaan, schrapnel, schrobber, sedentaire, sjakkel, sjap, slaapmutsje, slaapmussie (vgl. mussie), slaper, slijmsnijer, slingerolie, slobber, slokje, slot, smeerlap, smeerolie, snap, snaps, snapsje, sneeuwballetje, snep, snert (hap - of lap -), snip, soopje, sopie, spaan, spanjool, spannetje*, spatje, stelletje*, sterks (iets -), stokersmastelle, stumpertje, taaie, teut, tiet, tijns, tikje, tikkertje, tit, tong, toot, traan, trap, tsille, turfdrager, twistdrijver, uitlooperke, uitlopertje, uitsmijtertje, uper, uperken, vaderlander, verbaalnomen, verheuging, versterking, vertroosting, vicaris, vijf (een van -), viseerwater, viterke, vivre, voorburgje, voormiddag, wachtmeester, wauwelaar, weggevertje, werkeloze, wieg, wijwater, wippertje, wit, witje, wittenbuik, witvissie, wormtikkertje, zakkertje, zangzaad, zeewater, zes (een van -), zeupe, zielverkopertje, zierke, zoopje, zopie, zuivere, zuurtje, zwarte kat (een glaasje van de -).
===== Uitdrukkingen en gezegden =====
Dat scheelt een slok op een borrel
===== Vertalingen =====
==== Werkwoord ====
borrel
eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borrelenIk borrel.
gebiedende wijs van borrelenBorrel!
(bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borrelenBorrel je?
==== Gangbaarheid ====
Het woord borrel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "borrel" herkend door:
==== Meer informatie ====
Zie Wikipedia voor meer informatie.
==== Verwijzingen ====