Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
schrok. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
schrok, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
schrok in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
schrok is hier. De definitie van het woord
schrok zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
schrok, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de schrok m
- schrokop, gulzigaard, brasser, schrokker, slokop, veelvraat, vreetzak, zwelger, holle bolle Gijs
schrok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrokken
- gebiedende wijs van schrokken
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrokken
schrok
- enkelvoud verleden tijd van schrikken
- Ik schrok.
- Jij schrok.
- Hij, zij, het schrok.
- ▸ Midden in de nacht schrok ik wakker doordat de deur met een klap opensloeg.[2]
99 % |
van de Nederlanders;
|
96 % |
van de Vlamingen.[3]
|