Geluid: smeerden op (hulp, bestand) smeer·den op uit smeerden (werkwoord) en op, hiertussen kunnen nog andere woorden staan smeerden (...) op meervoud...
smeerden (hulp, bestand) smeer·den smeerden meervoud verleden tijd van smeren Wij smeerden. Jullie smeerden. Zij smeerden. Het woord smeerden staat...
Geluid: smeerden bij (hulp, bestand) smeer·den bij uit smeerden (werkwoord) en bij, hiertussen kunnen nog andere woorden staan smeerden (...) bij meervoud...
Geluid: smeerden in (hulp, bestand) smeer·den in uit smeerden (werkwoord) en in, hiertussen kunnen nog andere woorden staan smeerden in meervoud verleden...
staan smeerden (…) door meervoud verleden tijd van doorsmeren Wij smeerden door. Jullie smeerden door. Zij smeerden door. Het woord smeerden door staat...
woorden staan smeerden (…) uit meervoud verleden tijd van uitsmeren Wij smeerden uit. Jullie smeerden uit. Zij smeerden uit. Het woord smeerden uit staat...
woorden staan smeerden (…) aan meervoud verleden tijd van aansmeren Wij smeerden aan. Jullie smeerden aan. Zij smeerden aan. Het woord smeerden aan staat...
Geluid: smeerden af (hulp, bestand) smeer·den af uit smeerden (werkwoord) en af, hiertussen kunnen nog andere woorden staan smeerden (...) af meervoud...
Geluid: smeerden vol (hulp, bestand) smeer·den vol uit smeerden (werkwoord) en vol, hiertussen kunnen nog andere woorden staan smeerden (...) vol meervoud...
smeerde op (hulp, bestand) smeer·de op smeerde op enkelvoud verleden tijd van opsmeren Ik smeerde op. Jij smeerde op. Hij, zij, het smeerde op. ...