Geluid: twinkelde (hulp, bestand) twin·kel·de twinkelde enkelvoud verleden tijd van twinkelen Ik twinkelde. Jij twinkelde. Hij, zij, het twinkelde. Het...
Geluid: twinkelden (hulp, bestand) twin·kel·den twinkelden meervoud verleden tijd van twinkelen Wij twinkelden. Jullie twinkelden. Zij twinkelden. Het...
achtervoegsel -ig doffig niet fel of glimmend En in den mast en aan den boeg daar twinkelde 'n doffig lichtje als 'n traan in moederoud gezichtje dat jaren leed en...
Willie. Tot hij een anekdote mocht opdissen: dan brak zijn gezicht open, twinkelden zijn ogen. 1. bonenstaak Het woord bonenstaak staat in de Woordenlijst...
stamtijd onbepaalde wijs verleden tijd voltooid deelwoord twinkelen twinkelde getwinkeld zwak -d volledig...
twinkelen twinkelen verleden (o.v.t.) twinkelde twinkelde twinkelde twinkelde twinkelde twinkelden twinkelden twinkelden toekomend (o.t.t.t.) zal twinkelen...