Geluid: uitrangeert (hulp, bestand) uit·ran·geert uitrangeert (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitrangeren ... dat jij...
jullie .. dat zij tegenwoordig (o.t.t.) uitrangeer uitrangeert uitrangeert uitrangeert uitrangeert uitrangeren uitrangeren uitrangeren verleden (o.v.t...