Geluid: uitspelend (hulp, bestand) uit·spe·lend uitspelend onvoltooid deelwoord van uitspelen...
uitspelende (hulp, bestand) uit·spe·len·de uitspelende verbogen vorm van uitspelend, het onvoltooid deelwoord van uitspelen Het woord uitspelende staat...
Geluid: uitspeel (hulp, bestand) uit·speel uitspeel (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspelen ... dat ik uitspeel. ...
Geluid: uitspel (hulp, bestand) uit·spel uitspel (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspellen ... dat ik uitspel. Het...
Geluid: uitspelen (hulp, bestand) uit·spe·len samenstelling van uit en spelen uitspelen (sport) overgankelijk ten einde spelen (sport) overgankelijk...
Geluid: uitgespeeld (hulp, bestand) uit·ge·speeld vervoeging van uitspelen: voltooid deelwoord uitgespeeld voltooid deelwoord van uitspelen...
van uitspelen Ik speel uit. gebiedende wijs van uitspelen Speel uit! (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspelen Speel...
tegenwoordige tijd van uitspelen ... dat jij uitspeelt. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspelen ... dat hij uitspeelt...
enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspelen Jij speelt uit. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspelen Hij speelt uit. (verouderd) gebiedende...
bestand) uit·speel·de uitspeelde (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitspelen ... dat ik uitspeelde. ... dat jij uitspeelde. ... dat hij, zij, het...