uitwonen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord uitwonen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord uitwonen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je uitwonen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord uitwonen is hier. De definitie van het woord uitwonen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanuitwonen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • uit·wo·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitwonen
woonde uit
uitgewoond
zwak -d volledig

uitwonen

  1. overgankelijk door nonchalante bewoning en slecht onderhoud verslijten, doen vervallen
    • Het huis uitwonen. 
  2. onovergankelijk niet intern verblijven, wonen (in het bijzonder: overnachten) op een andere plaats dan verwacht wordt van de leden van een bepaald gezin of verband
    • Hij werd dus, op zijn 16e jaar, gescheiden van zijne ouders, broeders en zusters, van zijn huis en hof; Rolleweg en veste en molen, stad en Dunecollege moest hij verlaten, om te gaan uitwonen, half knecht, half leerling, in 't onbekende. [2]
  3. overgankelijk (seksualiteit) (figuurlijk) met iemand lang en heftig seks hebben totdat die lichamelijk uitgeput is
     Ik lees al een aantal dagen over bareback-feesten. Dat zijn partijtjes waarop condoomloze homo’s elkaar stevig uitwonen. Alles mag en als dat soort homo’s zegt alles, dan bedoelen ze ook alles.[3]
96 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]