hu·me·ar humear onovergankelijk roken walmen, dampen, wasemen sluimeren, smeulen opscheppen, zich verwaand gedragen [1] fumar, ahumar [2] exhalar, vahear...
van het Spaanse werkwoord vahear Infinitief (infinitivo) Voltooid deelwoord (participio) Onvoltooid deelwoord (gerundio) vahear vaheado vaheando Aantonende...