vastspijkerden (hulp, bestand) vast·spij·ker·den vastspijkerden (in een bijzin) meervoud verleden tijd van vastspijkeren ...dat wij vastspijkerden...
vastspijkerde (hulp, bestand) vast·spij·ker·de vastspijkerde (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van vastspijkeren ... dat ik vastspijkerde. ...
verleden (o.v.t.) vastspijkerde vastspijkerde vastspijkerde vastspijkerde vastspijkerde vastspijkerden vastspijkerden vastspijkerden toekomend (o.t.t.t...