Geluid: verlepte (hulp, bestand) ver·lep·te verlepte enkelvoud verleden tijd van verleppen Ik verlepte. Jij verlepte. Hij, zij, het verlepte. verbogen...
verlept. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verleppen Hij verlept. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verleppen Verlept! verlept...
Geluid: verlepten (hulp, bestand) ver·lep·ten verlepten meervoud verleden tijd van verleppen Wij verlepten. Jullie verlepten. Zij verlepten. Het woord...
tot iedereen zat. ergatief geleidelijk nog wat minder erg worden Die verlepte plant is toch weer aardig bijgetrokken. Het woord bijtrekken staat in...
afgebladderde verbogen vorm van de stellende trap van afgebladderd ▸ De verlepte eetzaal met afgebladderde verf en versleten tapijten getuigde van grootsheid...
en met het achtervoegsel -en verleppen onovergankelijk verwelken ▸ De verlepte eetzaal met afgebladderde verf en versleten tapijten getuigde van grootsheid...
gietend aanvullen Ik heb wat water bijgegoten omdat de planten er wat verlept uitzagen. Het woord bijgieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal...
keurig gekleed en wij zagen er woest uit en droegen versleten vodden. ▸ De verlepte eetzaal met afgebladderde verf en versleten tapijten getuigde van grootsheid...
eeuwen heen een stralend voorbeeld geweest voor de Nederlandse adel. ▸ De verlepte eetzaal met afgebladderde verf en versleten tapijten getuigde van grootsheid...
afbladderen afgebladderd van verf dat deze van het geverfde voorwerp afvalt ▸ De verlepte eetzaal met afgebladderde verf en versleten tapijten getuigde van grootsheid...