Geluid: scheen door (hulp, bestand) scheen door uit scheen (werkwoord) en door, hiertussen kunnen nog andere woorden staan scheen (...) door enkelvoud...
scheen uit (hulp, bestand) IPA: / ˈsxen ˈœyt / (2 lettergrepen) scheen uit uit scheen (werkwoord) en uit, hiertussen kunnen nog andere woorden staan...
Geluid: schenen door (hulp, bestand) sche·nen door uit schenen (werkwoord) en door, hiertussen kunnen nog andere woorden staan schenen (...) door...
andere woorden staan schenen (...) uit meervoud verleden tijd van uitschijnen Wij schenen uit. Jullie schenen uit. Zij schenen uit. Het woord schenen uit...
enkel scheen enkelvoud verleden tijd van schijnen Ik scheen. Jij scheen. Hij, zij, het scheen. ▸ Ik ritste mijn tent weer open en scheen met mijn hoofdlamp...
Geluid: scheen toe (hulp, bestand) scheen toe uit scheen (werkwoord) en toe, hiertussen kunnen nog andere woorden staan scheen (...) toe enkelvoud...
Geluid: schenen (hulp, bestand) sche·nen de schenen mv meervoud van het zelfstandig naamwoord scheen schenen meervoud verleden tijd van schijnen Wij...
Geluid: schenen toe (hulp, bestand) sche·nen toe uit schenen (werkwoord) en toe, hiertussen kunnen nog andere woorden staan schenen (...) toe meervoud...
Geluid: schenen af (hulp, bestand) sche·nen af uit schenen (werkwoord) en af, hiertussen kunnen nog andere woorden staan schenen (...) af meervoud...
Geluid: scheen af (hulp, bestand) scheen af scheen af enkelvoud verleden tijd van afschijnen Ik scheen af. Jij scheen af. Hij, zij, het scheen af. ...