Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
zijstap. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
zijstap, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
zijstap in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
zijstap is hier. De definitie van het woord
zijstap zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
zijstap, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de zijstap m
- een actie die je doet als een bijkomstigheid naast de hoofdactiviteit
- Aanvankelijk waren de Nederlandse onderzoekers bezig met een stromingsmodel om de gevolgen van de zeespiegelstijging voor San Francisco te bestuderen. Volgens een woordvoerder van de TU Delft zagen zij het onderzoek naar de ontsnapping vooral als een „ludieke zijstap”. [2]
- ▸ Dat ze het vermaak misschien beter konden bewaren voor het bestuursdiner, maar er viel zo veel schitterends te rapporteren over het eerste kwartaal in het leven van het nieuwe bedrijf dat een glas champagne een heel bescheiden zijstapje zou lijken van het normaal gesproken te verwachten striktere verloop van de vergadering.[3]
- een verandering in de aard en richting van iemands bezigheden
- Rutte heeft met beide betrokkenen contact. Verder wil hij in de media niet reageren op deze zijstap in het formatieproces en ook niet zeggen wanneer, waar en in welke samenstellingen het gesprek wat hem betreft moet plaatsvinden. [4]
- Durf een zijstap te nemen en buiten je comfortzone te gaan, dat raad ik mensen die hogerop willen komen binnen het bedrijf altijd aan. [5]
- Ze besloot 'een zijstap' te maken en wilde het werk van seksueel hulpverlener 'erbij doen'. Bij de Stichting Alternatieve Relatiebemiddeling (SAR), waar ze naar de mogelijkheid informeerde, bleek een grote wachtlijst te zijn van gehandicapten, voornamelijk mannen, die behoefte hadden aan een seksuele dienstverlener. [6]
96 % |
van de Nederlanders;
|
95 % |
van de Vlamingen.[7]
|