zittingsperiode

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord zittingsperiode. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord zittingsperiode, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je zittingsperiode in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord zittingsperiode is hier. De definitie van het woord zittingsperiode zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanzittingsperiode, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • zit·tings·pe·ri·o·de
enkelvoud meervoud
naamwoord zittingsperiode zittingsperioden
zittingsperiodes
verkleinwoord

de zittingsperiodev

  1. tijd dat iets of iemand een bepaalde functie vervult
     Nederland staat er financieel weer goed voor. Het Centraal Planbureau (CPB) presenteerde vrijdag mooie cijfers. Als het nieuwe kabinet niets doet, houdt het aan het einde van zijn zittingsperiode 11 miljard euro per jaar over.[2]
  2. tijd dat een vergadering, college of raad bij elkaar komt
     De Kamervoorzitter van de vorige zittingsperiode, Khadija Arib, leidde de vergadering. Ze sprak haar medeleven uit met haar Britse collega's, die woensdag werden opgeschrikt door een terroristische aanslag bij het parlement in Londen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Hans van Soest
    “Nieuwe kabinet heeft geen geld voor alles” (27-03-2017), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Kamer verwelkomt 71 nieuwe leden” (23-03-2017), Tubantia