voorbijgaan

Hello, you have come here looking for the meaning of the word voorbijgaan. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word voorbijgaan, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say voorbijgaan in singular and plural. Everything you need to know about the word voorbijgaan you have here. The definition of the word voorbijgaan will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofvoorbijgaan, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From Middle Dutch vorebigaen. Equivalent to voorbij +‎ gaan.

Pronunciation

  • IPA(key): /voːrˈbɛi̯ˌɣaːn/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: voor‧bij‧gaan

Verb

voorbijgaan

  1. (intransitive) to pass, to go by (in space or time)
    • 1906, Louis Couperus, chapter 3, in Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan:
      Zij hoorde in zijn kamer, beneden aan straat, Pol, haar zoon, de student; hij zat daar te roken met vrienden en ze luisterde in het voorbijgaan naar de luidruchtige stemmen der jongelui.
      She heard her son Pol, the student, in his room; he was smoking there with friends and she listened in passing to the loud voices of the youths.

Conjugation

Conjugation of voorbijgaan (strong class 7, irregular, separable)
infinitive voorbijgaan
past singular ging voorbij
past participle voorbijgegaan
infinitive voorbijgaan
gerund voorbijgaan n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular ga voorbij ging voorbij voorbijga voorbijging
2nd person sing. (jij) gaat voorbij, ga voorbij2 ging voorbij voorbijgaat voorbijging
2nd person sing. (u) gaat voorbij ging voorbij voorbijgaat voorbijging
2nd person sing. (gij) gaat voorbij gingt voorbij voorbijgaat voorbijgingt
3rd person singular gaat voorbij ging voorbij voorbijgaat voorbijging
plural gaan voorbij gingen voorbij voorbijgaan voorbijgingen
subjunctive sing.1 ga voorbij ginge voorbij voorbijga voorbijginge
subjunctive plur.1 gaan voorbij gingen voorbij voorbijgaan voorbijgingen
imperative sing. ga voorbij
imperative plur.1 gaat voorbij
participles voorbijgaand voorbijgegaan
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

  • Afrikaans: verbygaan

Anagrams